De monnik

De schreeuw wekte Henry in minder dan een seconde. Hij zat recht overeind. Dit was er weer zo één. Maaike kwam zuchtend onder de deken vandaan.

“Wat nu dan weer?”

“Hoor je dat echt niet? Die schreeuw?”

“Schat, je bent de hele nacht weer aan het spoken geweest. Als je nou stopt met drinken ‘s avonds, dan slapen we allebei beter.”

Maar dit was te echt. De witte muren en de donkere gordijnen zagen er nog onwerkelijk uit. Zijn gedachten leken half af te breken en vervangen te worden door de werkelijkheid. Alles om hem heen was vochtig. Het wijnglas van gisteravond stond nog halfvol op het kastje.

Henry vloekte zacht. Weer zo’n nachtmerrie. Ja, stoppen met drinken voor het slapen zou helpen. Maar hij hield zo van het warme gevoel. Het waziger worden van alle prikkels. Niet wakker liggen, gewoon naar je bed strompelen en je laten vallen.

Hij schopte de deken van zich af. De koude lucht was heel even een verademing, maar al snel weer te koud. Toen hij overeind kwam voelde hij de spanning op zijn blaas. Op blote voeten liep hij naar de wc. Zijn verwarde gezicht zag er onbekend uit in de spiegel. Zijn donkerbruine haar stak alle kanten op, behalve aan de linkerkant.

Wat een idiote droom ook weer, ze hadden hem en Hans omsingeld. Een man in een monnikspij had hen bedreigd met een mes. Hij voelde de scherpe punt over de binnenkant van zijn arm. Het was té echt.


Een uur later liep hij het krappe appartement uit. De drukte van het verkeer overviel hem iedere ochtend weer. In de zomerse hitte bleven de uitlaatgassen hangen. Hij haastte zich door de smalle straten naar de metro.

Eenmaal in de metro scrollde hij door de mail en agenda van de dag. Dit was het moment om zich voor te bereiden op een stressvolle dag.


Ineens was de verwarring terug. Opnieuw kostte het hem een paar tellen om te realiseren wat er was gebeurd. Tussen de instappende mensen zag hij een bruine mantel. Het was maar een flits, toen stonden er al andere mensen voor.

Heel scherp zag hij het beeld weer voor zich. Hans, zijn broertje, die nooit ouder was geworden dan 9 jaar. Vermist. Hij moest hem redden, maar ze waren omsingeld. Overal mannen in bruine monnikspijen. En dat zachte gemompel. De paniek, Hansje redden. Maar hoe kwamen ze hier uit? En toen dat mes. En de schreeuw.

Verlamd probeerde hij vanaf de plastic bank tussen de mensen door te kijken. Overal zakelijke kleding. Blauwe en grijze pakken. Soms een fel kleurtje, maar nergens de gladde bruine stof te bekennen.

Bij de volgende halte kwam hij overeind. Hij wrong zich tussen de mensen door, in de hoop wat te kunnen zien tussen de bewegende lichamen. Nergens een monnik te bekennen. Alleen de gefrustreerde gezichten, de verdedigende blik in de ogen: “Je kunt wel op zoek zijn naar een beter plekje maar deze ga je me niet afpakken.”

Besluiteloos stond hij even later op een perron. Het moest wel een vergissing geweest zijn, hij had waanbeelden.


De hele dag hoorde hij het gemompel van de monniken in zijn hoofd. Alsof het hardop door de slaapkamer had geklonken, het was levensecht.

Tijdens de presentatie van de jaarcijfers zag hij de beelden weer, achter de grafieken. Groen gras, monniken in bruine pijen. Hans keek hem angstig aan. Er werd geen woord gewisseld, alleen mompelden de monniken, wat zangerig door elkaar. Eén van hen kwam naar voren, en Henry spande al zijn spieren. Hij zou Hans redden. Ineens flitste het mes onder de pij vandaan. Een ijselijke schreeuw, en hij gooide zijn koffie van tafel. Onbeholpen veegde hij de koffie in de schoot van zijn buurman. Onder verbaasde en gefrustreerde blikken vluchtte hij de gang op.


‘s Avonds bleek Maaike naar een vriendin. Ze zou laat thuis komen. De eerste fles wijn ging nog voor 7 uur open. Wat hij ook probeerde, de heldere stemmen bleven hem voor de geest. In zijn langzaam mistiger wordende brein vormden de ideeën. Op de telefoon had hij een app die geluid registreerde en opnam. Dat zou ze leren.

Uiteindelijk strompelde hij de trap op en wist hun bed moeizaam te bereiken. Dat de telefoon nog beneden lag registreerde hij niet meer.


De volgende ochtend zat hij recht overeind in bed. Huiverend keek hij naar de deur. Het geratel van de kettingzaag was oorverdovend. De rand waar hij zich aan vast wilde klemmen trok zich ineens terug.

“Au, Henry, kap nou eens!”

“Pas op, ik weet niet… Wat…” Het beeld in zijn hoofd brokkelde langzaam af.

“Je bent weer aan het drinken geweest, het was een puinhoop beneden. Ik ben het zat. En die paniek iedere ochtend.”

“Nee, dit is niet van de drank, er is iemand in huis!” Hij wilde haar zijn bloedende arm laten zien, maar ook die was weer hersteld.

“Het is nu genoeg. Als je wil drinken ga je maar ergens anders slapen, ik wil gewoon rustig wakker worden.”

Terwijl Maaike douchte probeerde hij de beelden terug te halen. De monniken, Hans, het gemompel, en toen ineens de kettingzaag. Hij was weggerend toen ze zijn arm raakten en de slaapkamer in gevlucht.


In de dagen erna lukte het om de fles te laten staan. Hij sportte wat, probeerde zich weer op de enorm vertraagde studie te concentreren en ging vroeg naar bed. De dromen waren rustiger. Hans kwam soms voorbij, maar de monniken bleven achterwege.

Maaike regelde een psycholoog. Het trauma leek nog niet voldoende verwerkt. In hun gezin werd niet over moeilijke dingen gepraat. Opa stond vroeger ‘s nachts schreeuwend de Duitsers op afstand te houden. Ma gilde soms de naam van haar vriendje als ze de koplampen op zich af zag komen. Wat geweest is is geweest.

Praten hielp. De ogen van Hans leerde hij accepteren. Niemand had hem in de steek gelaten, en de onzekerheid werd minder beangstigend.

Wat een heerlijk gevoel was het om stabiel te worden. Jezelf vertrouwen. Moeilijke dingen zijn niet weg, ze hebben een plaats. De eindeloze zoektocht naar Hans bleef, maar hij ontspoorde niet meer bij ieder strohalmpje dat ontdekt werd. En hij voelde zich vaster in zijn relatie. Maaike was nog vaak weg, maar de venijnigheid in de ochtend was verdwenen.


Het was winter. Henry hield van de kou in de stad. Mensen ontdooien zichtbaar als ze een winkel binnenlopen. Hij was met Maaike kerstinkopen aan het doen. De feestelijke deuntjes en versieringen gaven een leven aan de stad dat je op het platteland niet tegenkomt. Drukte kon ook zo gezellig zijn.

Plots was alles weg. De deuntjes en de versieringen, het was allemaal stil. Al zijn aandacht ging naar de galerie. Een schreeuwerige tekening prijkte midden tussen de onbegrijpelijke kunst. Een man in een monnikspij stond met de rug naar de kijker. Over zijn schouder blikte de monnik naar achteren. Op zijn gezicht een extreme grijns. En in zijn rechterhand een cirkelzaag.

Iemand liep tegen hem op, maar hij duwde de man aan de kant. In de verte riep Maaike wat. Alles trilde. De monnik keek hem recht in de ogen aan. Hij hoorde de cirkelzaag.

“Wat is er nou ineens aan de hand?” Ze trok hem naar zich toe.

“Die man… dat is van de droom! Van de cirkelzaag!”

“Welke droom? Ben je weer aan het drinken geweest?”

“Nee! Hij is… Er was eerst een mes en toen dit. En Hans…”

“Wat zit je nou te bazelen? Je zou stoppen met drinken. Kom, ik ga naar huis.”

Hij kon er ook niet meer naar kijken. In een waas liep hij door de mensen naar de auto.


Toen ze thuiskwamen barstte Maaike uit.

“Ik ben er altijd voor je geweest. Ik heb je altijd geholpen. Natuurlijk weet ik hoe erg je je zorgen maakt, en ik weet ook echt wel dat die onzekerheid je gek maakt. Maar ik kan er niet meer tegen. Alles draait altijd om jou. En dan die wijn. Het is genoeg. Ik ga weg. Ga maar met je psycholoog praten. Je ziet een tekening, daar droom je van en dan zie je hem nog een keer. Dat is wat er gebeurt. Je bent te instabiel, sorry, ik kan het niet meer aan.”


De eerste fles was snel leeg. Tijdens de tweede bedacht hij zich weer van toen, de telefoon, en de app die geluid kon opnemen. Het kostte hem moeite om het op te zoeken. De opname was ruim een uur.

Gestommel. Een deur die openging. Een mannenstem mompelt wat. Hoge hakken op de keukenvloer.

“Kom, ik kan je eens wat lekkers laten zien.”

“Damn, girl, die heb je goed verstopt met die jurk.”

(Giechelend) “Die kan ook uit hoor.”

Lippen op elkaar. Een kreun. Vallende kussens op de vloer. Een jurk die opengetrokken wordt.

“Stil man, mijn vriendje ligt nog boven!”